Kersenboom

Kersenbomen hebben een voorkeur voor een standplaats in volle zon, het liefst op het zuiden. Dat is belangrijk voor de vorming van hun bloesems en vruchten. De hoogte is afhankelijk van de soort. Zo kan de zure kers (Prunus cerasus) 7 tot 8 meter en de zoete kers (Prunus avium) 20 meter hoog worden. Oudere kersenbomen kunnen tot 1 miljoen bloesems tegelijkertijd hebben als ze op een gunstige standplaats staan. Kersenbomen tonen hun prachtige witte of roze bloesems van april tot en met mei. De bomen krijgen hun kersen na de bloei, d.w.z. in juni en juli. Kersenbomen geven de voorkeur aan een losse, voedingsrijke, licht zandige bodem met gemiddeld diepe tot diepe lagen.

De herfst is het beste seizoen om te planten, omdat dit regenrijke seizoen de jonge boompjes helpt om te groeien. Voor het planten moet je een plantgat maken dat twee keer zo groot is als de wortelkluit. Voor een goed bodemcontact werk je een hoeveelheid potgrond in. Meng de potgrond met de opgegraven grond in een verhouding van 1:2. Dit ondersteunt een krachtige groei en een gezonde ontwikkeling van de kersenboom.

Let er bij het plaatsen van de jonge aanplant op dat het oculatiepunt ca. 10 centimeter boven de grond uitsteekt. Vul het gat vervolgens met het mengsel van de opgegraven grond en de potgrond, druk dit aan met de voeten en geef veel water. Plaats een paal naast het jonge kersenboompje om het steun te geven bij wind of storm. Laat voldoende ruimte voor het boompje, d.w.z. een straal van minstens 5 meter, zodat het voldoende lucht en licht krijgt.

Het geven van water mag in de beginfase niet worden onderbroken. Uiterlijk vanaf het tweede jaar kan je dit tot een minimum beperken, omdat kersenbomen een droge bodem beter verdragen dan een te natte. Waterverzadiging moet je echter onder alle omstandigheden vermijden. In lang aanhoudende periodes van droogte is extra water geven wel aan te bevelen.

Werk in het voorjaar een laag compost in de grond of gebruik een langzaam werkende meststof. Met een bemesting van de bodem in de zomer optimaliseer je de kwaliteit van de bodem. Regelmatig mulchen is eveneens aan te bevelen, zodat de bodem beter vocht kan vasthouden en extra voedingsstoffen in het wortelgebied zijn gewaarborgd.

Kersenbomen moet je in alle gevallen snoeien. Kort de middelste tak en nog 3 of 4 scheuten met 1/3 in. Zorg ervoor dat de middelste tak ongeveer 20 cm langer is dan de zijscheuten. Kersenscheuten drogen na het snoeien tot aan hun basis op. Laat bij het snoeien daarom 5 tot 10 cm lange stompjes staan, omdat anders de hoofdscheut zouden kunnen worden aangetast. Oudere kersenbomen kan je 's winters snoeien en je mag ze ook sterker snoeien. Snoei daarbij alle zieke, droge en elkaar kruisende takken tot aan de basis weg. Na zo'n radicale snoeibeurt valt de daaropvolgende oogst in het begin tegen, maar in het tweede jaar word je ervoor beloond.

Oudere kersenbomen zijn winterhard en kunnen tegen temperaturen tot -28 °C! Jonge kersenboompjes moet je de eerste twee jaar echter tegen de winterse kou beschermen. Hiervoor kan je ze met jute omwikkelen. Je kan ook bandages van riet of bastmatten gebruiken ter bescherming tegen de winterse kou. Daarnaast kan je je kersenboom met een kalklaag tegen de kou beschermen.